Van de Extinctie: Is het een Kwaad als Soorten uitsterven?

Voorwoord

Volgend essay is een poging van mij richting een antwoord te werken van een vraag die me aan het hart gaat. Ik heb geprobeerd argumenten in het ethische debat over de extinctie in hun eigen taal te weerleggen, een filosofische taal van een andere aard dan ik gewend ben te gebruiken. Hierdoor voel ik mij niet zeker over sommige van de denkstappen die ik poog te zetten. Ik waardeer daarom iedere poging van de lezers met mij mee te denken en mij te verbeteren waar zij dat nodig achten. Dit is slechts een stap richting grotere vragen die mij bezighouden, maar het is als een eerste poging van essentieel belang voor de verdere weg die ik hoop af te leggen. Deze grotere vragen betreffen de natuur, de mens en de techniek – alle gesteld binnen de hoop op een levenswaardige toekomst.

Kwaad van de Extinctie

Een goede vriend stelde mij laatst met de vraag waarom het een kwaad zou zijn als een soort door menselijk toedoen uitsterft. Hoewel ik, en velen met mij, een sterke intuïtie hebben dat dit inderdaad het geval is, vergt de filosofie de verdediging en verdieping van de vage noties die ten grondslag liggen aan al het denken. Er zijn namelijk veel onduidelijkheden begraven in deze intuïtie van de conservatie, die, indien zij niet voor het licht van het denken durven te treden, zelfs gevaarlijk en schadelijk kunnen zijn.

Dit artikel is een poging om deze onduidelijkheden te ontwaren en op te lossen, dat wil zeggen, om van intuïtie tot filosofie over te gaan. Hoewel ik hier nog geen stappen zet richting een verdediging van de inherente waarde van de soorten, een notie die op zichzelf even problematisch is als de argumenten tegen haar, probeer ik in ieder geval aan te tonen dat het antropocentrisme in zichzelf stort wanneer het de ethiek van het zorgen voor het niet-menselijke betwijfelt. Hiertoe bezie ik het argument voor de ‘morele neutraliteit van de extinctie’, in de vorm waarin dat meestal aan mij gepresenteerd is. Ik heb mijn best gedaan dit argument juist te presenteren. Er bestaan andere versies van het argument, maar ik heb het vermoeden dat deze in wezen altijd terugvallen op één van de drie formuleringen zoals ik die hieronder presenteer. Na de uiteenzetting van de argumenten tracht ik de argumenten op te lossen, niet door nieuwe argumenten aan te dragen, maar door de argumenten van binnenuit te bevragen.

Argumenten voor de morele neutraliteit van de extinctie

Zij die verdedigen dat het uitsterven van een soort op zichzelf geen moreel kwaad is, gebruiken hiervoor verschillende argumenten. Ik zet hieronder de drie argumenten uiteen die mij bekend zijn. De eerste, die we het ontologische argument zouden kunnen noemen, stelt dat een soort geen werkelijke entiteit is, maar een menselijke constructie – en daarom ook geen plaats heeft in een ethiek. De tweede, het natuurargument, valt terug op de notie van het natuurlijke als een proces van overleving en uitsterving. De mens, als natuurwezen, treft geen blaam om aan dit laatste bij te dragen. Een derde argument stelt, aansluitend bij het tweede argument, dat het sentimenteel is om moraliteit in de natuur te lezen, aangezien ethiek überhaupt een menselijke notie is, die de natuur vreemd is. De conclusie waartoe alle drie de argumenten gezamenlijk voeren luidt ongeveer als volgt: Op zijn best is het verdwijnen van een soort een tragedie voor de mens, aangezien deze hecht aan de natuur, maar voor de natuur zelf is de extinctie een neutrale gebeurtenis.

We zullen de argumenten uiteenzetten, alvorens we hun geldigheid bevragen en met een mogelijk weerwoord komen. Bij enkele van de argumenten heb ik verborgen premisses toegevoegd. Dit zijn premisses die vaak niet expliciet in het argument genoemd worden, maar de betekenis van de gebruikte begrippen verklaren op een manier die relevant is voor de conclusie van het argument. Ze berusten op buiten-logische aannames, die deel zijn van hoe het argument zich presenteert (en daarbij richting de conclusie sturen).

Het ontologische argument

Het ontologische argument luidt:

P1) Een soort, qua soort, is geen werkelijke entiteit, maar een menselijke constructie.

Verborgen premisse: Menselijke constructies zijn geen werkelijke entiteiten

P2) Alleen werkelijke entiteiten hebben een plaats in een ethiek.

CONCLUSIE: Een soort heeft geen plaats in een ethiek.

Na Darwin is de vraag naar de soorten problematisch geworden, aangezien soorten zelf continu in verandering zijn en dus niet participeren aan een ideaal dat roestvast staat boven de contingentie van het bestaan. Een soort is een theoretisch (en menselijk) construct, dat individuele entiteiten voor het denkgemak samenvoegt die een grote (genetische) gelijkenis hebben en (in de meeste gevallen) de mogelijkheid hebben tot voortplanting met elkaar. Het idee van de soort is daarom een generalisatie die de mens introduceert en geen werkelijke zijnde. Of, zoals Hegel over de classificatie van de leeuwensoort schrijft: “Die Dinge sind […] Einzelne und der Löwe überhaupt existiert nicht.”[1]

Hiermee valt de notie van de soort als een (lijdende) werkelijke entiteit in het geheel weg. Het ontologische argument stelt dus dat het onjuist is om het verdwijnen van een soort als een kwaad te zien, aangezien de soort nooit werkelijk was en hiermee ook geen object voor een ethiek kan zijn. Voor de soort zelf ‘maakt het niet uit’ of ze verdwijnt, aangezien ze alleen bestond als (menselijk) theoretisch construct. ‘Een soort’ is zich niet bewust van haar ondergang, kan zich niet bewust zijn, aangezien ze niets werkelijks is. Het verdwijnen van een soort is daarom enkel een narigheid voor de mens, die zijn constructie verliest, maar de soort zelf, qua soort, is niet een zijnde die plaats heeft in een ethiek.

Dit sluit overigens niet uit dat de individuele  entiteiten een plaats in de ethiek hebben, maar zij dienen in ieder geval niet beoordeeld te worden aan de hand van de soort waartoe zij zouden behoren.

Het natuurargument

De vorm van het natuurargument is als volgt:

P1) Uitsterven is een natuurlijk fenomeen, dat door toedoen van natuurlijke wezens kan plaatsvinden.

P2) Natuurlijke fenomenen zijn moreel neutraal.

P3) De mens is een natuurlijk wezen.

CONCLUSIE: Uitsterven is een natuurlijk fenomeen, dat moreel neutraal is en door toedoen van de mens kan plaatsvinden.

Het natuurargument stelt dat wij ons niet schuldig hoeven te voelen over het verdringen van andere soorten, aangezien dit een natuurlijk voorkomende gebeurtenis is. De ene soort manifesteert zich ten koste van de andere. Bovendien is het uitsterven een onderdeel van de evolutie, waarin toevallige genmutaties het behoud of de ondergang van een soort kunnen betekenen. Omdat uitsterven een onderdeel is van natuurlijke processen, zou het juist onnatuurlijk zijn van de mens te voorkomen dat hij andere soorten uitroeit. De natuur ‘beschermen’ is dus paradoxaal, aangezien ze beschermd zou moeten worden tegen een vaak voorkomend, en op zichzelf geheel natuurlijk fenomeen. Voor de natuur zelf is het uitsterven een onderdeel van haar reeds voltrokken ontwikkeling en geen gebeurtenis van moreel belang.

Aansluitend hierbij zouden we kunnen stellen dat de natuur geen doel heeft op zichzelf. Uitsterven is een toevallig onderdeel van haar processen, het behoud van de soorten is geen imperatief die in de natuur zelf te vinden is. Hierbij sluit het onderstaande sentimentaliteitargument aan.

Het sentimentaliteitargument

P1) Wanneer de mens iets toeschrijft aan de natuur, wat niet in de natuur aanwezig is, dan is hij sentimenteel.

Verborgen premisse: Sentimentaliteit is onjuist en dient vermeden te worden.

P2) In de natuur is geen ethische waarde aanwezig.

CONCLUSIE: Wanneer de mens ethische waarde toeschrijft aan de natuur, dan is hij sentimenteel.

Aansluitend bij het natuurargument, stelt het sentimentaliteitargument dat de natuur geen doel kent en dat het inlezen van zo’n doel – of een notie van ethische waardigheid – in de natuur een sentimentaliteit is, die (volgens een verborgen premisse) onjuist is. Uitsterven is een gebeurtenis die vaak voor komt en de mens draagt hier, net als andere natuurwezens, aan bij. Stellen dat het behoud van het natuurlijk iets goeds is, druist in tegen de blindheid waarmee de natuur vanuit zichzelf (dus ook via de mens) soorten wegvaagt.

Alle drie de argumenten wijzen op de mens als een wezen dat zich ten onrechte distantieert van de natuur, om vervolgens de natuur te interpreteren als iets wat ze niet is. Ontologisch zijn soorten geen entiteiten, en dus ook geen entiteiten van moreel belang. Bovendien is uitsterven een natuurlijk proces, waardoor onze protesten hiertegen juist tegen-natuurlijk en sentimenteel zijn.

De vraag is of deze redenering sterk genoeg is om geen gehoor te hoeven geven aan het gekreun van een stervende aarde.

Oplossing van het argument

In ons onderzoek hebben we eerst het argument uiteengezet volgens welke het ‘op zichzelf’ geen kwaad is als een soort uitsterft. We zullen laten zien hoe alle drie de argumenten tegenstrijdigheden bevatten, die de geldigheid van de argumentatie teniet doen. Oftewel, we ‘lossen’ de argumenten op. Hierbij presenteren we nog niet een positief antwoord op de vraag, maar maken wel de denkweg vrij om richting dit antwoord te streven.

Oplossing van het ontologische argument

In het ontologische argument wordt gesteld dat een soort geen entiteit is die kan lijden. Een soort ‘is’ niet, of, is enkel als een concept dat mensen gebruiken om verschillende entiteiten te groeperen. Voor ‘een soort zelf’ is het daarom geen kwaad als ze vergaat, aangezien ze nooit diezelfde werkelijkheid heeft als de individuen waarnaar ze verwijst (die bovendien geen bewustzijn zouden hebben van hun tot-de-soort behoren, noch van hun naderende ondergang).

Als een soort niets is, dan rest de vraag wie ‘de mens’ is, die de soort als een constructie groepeert. Het argument stelt namelijk (P1) dat ‘een soort’ geen entiteit is (maar een menselijke constructie). De mens is echter ook een soort. Volgens dit argument is een soort geen werkelijke entiteit. Daarom moeten we (volgens P1) concluderen dat de mens, qua soort, geen werkelijke entiteit is – maar een menselijke constructie. Men ziet de paradox die reeds in P1 besloten ligt. Het ontologische argument is enkel geldig als we notie van een menselijke soort accepteren, maar dit is precies de aanname waar het argument zich tegen richt.

Men zou kunnen denken dat deze moeilijkheid voorkomen zou kunnen worden door het woord ‘menselijke’ van ‘menselijk constructie’ weg te strepen. Dit helpt echter niet. De vraag kan dan namelijk – en moet – gesteld worden door wie de constructie van het begrip ‘soort’ geformuleerd is, waardoor we opnieuw in de moeilijkheden zouden komen.

Zo lost het argument zich op, aangezien het reeds in de eerste premisse een dubbelzinnigheid bevat.

Natuurargument

Voor een oplossingg het natuurargument moeten we de geldigheid van het begrip ‘soort’ aannemen, aangezien dit argument zich niet op ontologisch niveau hiertegen richt. Het natuurargument stelt dat de natuur geen inherente moraal kent, dat het uitsterven van soorten door toedoen van de mens volgens haar eigen aard is en daardoor geen kwaad kan zijn. In wezen stelt het natuurargument dat alles wat ‘natuurlijk’ passeert niet kwaad kan zijn.

Voor een oplossing van dit argument, bezien we de positionering van de mens ten opzichte van de natuur.

P3 stelt dat de mens een natuurlijk wezen is, dat wil zeggen, dat de mens niet ‘buiten’ de natuur staat. P2 stelt dat de natuur moreel neutraal is. Dit betekent dat al het menselijk handelen moreel neutraal is, want het is natuurlijk. Of, er is enkel dat wat ‘is’ en niet dat wat ‘moet zijn’. Zelfs wanneer de mens nadenkt over moraal, of morele intuïties heeft, moeten we die bezien als, uiteindelijk, neutrale reflecties van een natuurlijk proces. Moraliteit is een werkelijkheid ‘voor ons’ maar in ‘werkelijkheid’ of ‘volgens de natuur’ kan er niet zoiets bestaan. De natuur, stelt dit argument, kan dus niet door ons beoordeeld worden, maar wij zijn zelf deel van de natuur, die onze morele uitspraken uiteindelijk uitwist.

Hoe komen we tot deze tweede propositie van dit argument, namelijk dat de natuur moreel neutraal is? Hieraan ligt een opvatting van de natuur ten grondslag, waarin moraal wordt gezien als een louter menselijk fenomeen, dat niet werkelijk natuurlijk is. De mens zelf is echter wel natuurlijk. Schematisch ziet de stelling van het natuurargument er zo uit:

1) Natuur -> mens -> moraal

De omkering die de mens, die rouwt om de vergane soorten, volgens dit argument zou proberen te doen is de volgende:

2) Mens -> moraal -> natuur[2]

De mens, als een wezen dat kan nadenken over ethiek, schrijft deze ethiek toe aan de natuur. Hiermee zou de mens zich echter buiten de natuur plaatsen om haar te beoordelen en vergeten dat hij in werkelijkheid een natuurlijk wezen is. Zijn moraal probeert hem boven de natuur te positioneren om een oordeel over de natuur te vellen. In werkelijkheid is de moraal echter niets dan een fictie van de mens, die nooit buiten het natuurlijke kan stappen.

Mijn bezwaar tegen het natuurargument is dat het uiteindelijk zelf ook een oordeel moet vellen over wat de natuur is. Het natuurargument zegt: “Alles wat er is, is natuurlijk, dus ook de mens.” Wat is de voorwaarde van dit oordeel?  Wel, dat de mens de natuur voor zich kan hebben als iets wat überhaupt beoordeeld kan worden. Als we werkelijk deel zouden van de natuur, dan is de natuur precies nooit een ‘object’ wat wij kunnen beoordelen. Volgens mij is dit dus de werkelijke structuur van het natuurargument:

3) Mens -> natuur -> mens -> moraal[3]

Vergelijk (1) en (3). Tenzij het natuurargument de beoordeling van de natuur als een werkelijk immanente gebeurtenis kan conceptualiseren, valt het terug op (3), waarbij de natuur zelf afhankelijk wordt van het menselijke oordeel. Maar de mens is dan niet meer ‘in de natuur’ of een volledig ‘natuurlijk wezen’, maar zou ook buiten de natuur zijn. Los van of we deze uitspraken aannemen of niet, wijzen ze ons wel op een fundamenteel probleem in ieder denken over de natuur, waar het natuurargument niet aan ontsnapt. In deze zin is het argument opgelost, ondanks dat de problemen die het aan het licht brengt blijven staan.

Samenvattend, stellen dat de natuur moreel neutraal is, komt ook neer op het vellen van een oordeel over de natuur. Hebben wij ‘de natuur’ ooit voor ons, als iets waar wij een oordeel over kunnen vellen? De stelling dat de natuur moreel neutraal is, plaatst in feite de mens ook buiten de natuur. Dan valt echter de these weg dat de mens een ‘natuurlijk’ wezen is, aangezien hij niet op diezelfde manier participeert in de natuur als de entiteiten waar hij een oordeel over velt. Het argument stort ineen.

Oplossing van het sentimentaliteitsargument

Het laatste argument, dat zich keert tegen de sentimentaliteit van de mens die aan de natuur ethiek toeschrijft, zal nu bezien worden. Dit argument erkent wel dat de mens buiten de natuur staat en vergt daarom een behandeling apart van het natuurargument.

Het probleem met het sentimentaliteitsargument is dat het stelt dat een ethische beschrijving van de natuur een onjuiste is. Ze is bovendien sentimenteel en heeft met feitelijke descriptie niets van doen. Vraag: wat betekent het om te beschrijven? Hoe is dat anders dan toeschrijving van ethiek?

In een beschrijving gaat het om dat wat is. In de ethiek gaat het om dat wat zou moeten zijn. De notie van een ethische beschrijving verwart daarom twee verschillende benadering van de wereld, die in het geheel niets met elkaar te maken hebben. Beschrijvend de wereld benaderend treffen we het zijnde, maar niet het zijnde dat er had moeten zijn. Ethisch staan we tegenover dat wat er (nog) niet is, maar onderweg moet zijn. Het ethische reikt dus altijd over de beschrijving heen en is, in zekere zin, altijd onjuist wanneer het als beschrijving genomen wordt. Het is een toe-schrijving.

Ethiek probeert namelijk precies geen uitspraken te doen over dat wat er al is. Zelfs in het oordeel over een werkelijke handeling (bijvoorbeeld een moord) probeert het niet de werkelijkheid van deze handeling te achterhalen. Het ethische oordeel blijft staan, al zou het voorval uiteindleijk niet plaats hebben gevonden (onjuiste descriptie). Dus, stel dat ik een bepaalde moord veroordeel: ik vind dat het niet had moeten gebeuren. En stel, dat later deze moord niet gebeurd blijkt te zijn (bijvoorbeeld omdat het slachtoffer enkel gewond, maar niet dood blijkt te zijn) dan staat mijn ethische veroordeling van de gebeurtenis (had deze wél plaats gevonden) alsnog. Dat wil zeggen, had de moord wel plaats gevonden, dan had ik deze alsnog veroordeeld – dat de moord niet plaats vond verandert niets aan dit oordeel. Het is een toe-schrijving, geen be-schrijving.

Zo zien we dat ethiek en beschrijvingen niet aanspraak doen op een zelfde geldigheid. Ethiek is dus ‘sentimenteel’ in zoverre ze descriptief tracht te zijn, en descriptie overschrijdt haar grenzen als ze ethische ‘feiten’ probeert te leveren. Als ik zeg dat het een kwaad is dat de soorten uitsterven, dan vraag ik niet naar een descriptie van extinctie. Ik neem een houding hier tegenover aan. In zoverre deze houding rationeel claimt te zijn, doet ze echter geen aanspraak op beschrijvingen van empirische gegevens, maar op dat wat hieraan voorbij gaat. Of dit een geldige methode is, ligt nu nog open. Duidelijk is in ieder geval dat het sentimentaliteitsargument niets doet dan het verschil tussen ethiek en descriptie markeren, die, indien juist gebruikt, zich niet op elkaars terrein begeven.

De verborgen premisse van het sentimentaliteitsargument is dat het toeschrijven van ethiek onjuist is. Dit klopt, maar een ethisch standpunt, indien het correct geformuleerd wordt, tracht dit in het geheel niet te doen. Het argument berust op de klassieke verwarring is/ought, die in de veroordeling van het uitsterven van soorten juist vermeden wordt.

Samenvatting

De drie argumenten lossen zichzelf op door de vage noties waarop ze gebaseerd zijn. Het ontologische argument vervalt tot een bodemloos relativisme. Het natuurargument ontkomt er niet aan dat iedere formulering over de natuur een oordeel bevat, waarbij de natuur als een object buiten ons gehouden wordt. Het sentimentaliteitsargument verwart ethiek en descriptie.

Nu zou iemand kunnen inbrengen dat er subtielere versies van deze argumenten bestaan, die ontsnappen aan mijn ontleding hierboven. Een variant van het ontologische argument stelt bijvoorbeeld dat het ‘voor een soort zelf’ niet erg is als ze vergaat, aangezien de dieren die tot de soort behoren geen bewustzijn hebben hiervan. Een wolf maakt zich, voor zover wij weten, geen zorgen over de mogelijkheid van het uitsterven van zijn soort, hoogstens is hij geïnteresseerd in het overleven van zichzelf en zijn roedel. Wordt het argument zo gepresenteerd, dan zouden wij kunnen wijzen op de derde oplossing hierboven. Namelijk: geen enkele beschrijvingen van het bestaan van de wolf kan als beschrijving aantonen dat het een kwaad is als de soort ‘wolf’ zou verdwijnen. Ethiek heeft niet tot doel het zijnde te beschrijven, maar om hier tegenover een stelling in te nemen. Wel of geen bewustzijn van de soort doet hier niets aan af, ethiek vraagt voorbij de ‘feitelijkheid’ (aangenomen dat het wel of niet hebben van ‘een bewustzijn’ een feitelijke aangelegenheid is, wat op zichzelf objectiviteit en subjectiviteit al verwart).

“Waarom is het een kwaad als een soort door menselijke toedoen uitsterft?” Bijna alle concepten in de vraag worden behandeld door bovenstaande oplossingen. Het natuurargument en het ontologische argument richten zich op de vraag naar de soort, en de verhouding van de mens hiertoe. Het sentimentaliteitsargument richt zich op de notie van ‘het kwaad’. Van de vraag zijn de volgende begrippen nog onbehandeld gelaten door ons: waarom, menselijke toedoen en uitsterven. Argumenten voor de morele neutraliteit van het uitsterven zouden nog op deze begrippen kunnen steunen. Een verder artikel zou deze mogelijkheden kunnen onderzoeken om de bijbehorende oplossingen te presenteren.

Conclusie

Waarom ben ik er zo zeker van dat er ook hier oplossingen voor zullen worden gevonden? Omdat ik toezie hoe de mens zich met al het geweld van zijn grond tracht te ontdoen, deze bodem van leven en medeleven, maar in deze worsteling de bodem uitput en zichzelf schaadt. Misschien is het zinloos om te vragen naar ‘het kwaad van het uitsterven’, of naar zoiets als ‘morele neutraliteit’ – het moet worden toegegeven dat de werkelijke geldingsgrond van deze begrippen uiterst vaag is. Toch voelde ik mij in dit paper genoodzaakt ze te gebruiken, omdat ze in lijn liggen met de trant van denken die het verdwijnen van soorten beantwoord met het ophalen der schouders. Als dit denken zichzelf niet kan rechtvaardigen, maar zelfs oplost in het denkproces, dan moeten we misschien op zoek naar een ander denken van het leven.

In wat later volgt zal ik daarom proberen een denkweg te leggen richting een aangesproken denken van de teloorgang van de andere levenssoorten. Hierbij is het mijn opgave niet te vervallen in ongrijpbare ethische noties, noch mij op een terrein te begeven waarop ik mij niet meer zou kunnen verantwoorden tegenover voorstanders van bovenstaande argumenten. Filosofie moet het gesprek aan gaan met dat wat ze tracht om te keren. Wanneer ze namelijk dat waartegen ze zich richt niet serieus neemt, dan zal het enkel verkruimelen in haar handen en het denken niets dan een lege reflectie zijn.

Voetnoten

[1] Hegel, Georg Friedrich Wilhelm. Encyclopädie. Ausgabe Bolland. Leiden: A.H. Adriani. 1906. §246, zusatz. p. 295.

[2] Hierbij betekent ‘moraal -> natuur’ dat de natuur volgt uit de moraal in die zin dat ze moreel beoordeeld moet worden om haar wezen te vatten. Dit zien we in het ecologische debat verwoordt door de notie van inherente waarde – een moreel begrip.

[3] ‘Mens -> natuur’ betekent hier: de natuur krijgt haar identiteit pas vanuit een menselijk oordeel

2 gedachten over “Van de Extinctie: Is het een Kwaad als Soorten uitsterven?”

Plaats een reactie