Tegen het Schone Geweten

Het schone geweten is een gevaar, omdat het zelf besmet is met de kwaal die het slechts bij anderen waarneemt: de overmoed, hubris. Er bestaat een lange traditie van het denken met en tegen het schone geweten, een ader die gedachten voert van Kierkegaard tot Nietzsche, van Schelling tot Sloterdijk – deze grote meesters van de argwaan, die telkens hun vraagtekens hebben gezet bij het moderne enthousiasme over wat de mens vermag. Mijn thesis hier is dat het verstandig is te luisteren naar deze kritische stemmen in de tijd van het Antropoceen, dat een denkbeweging naar bescheidenheid gevergd is, maar dat dit een beweging zal zijn waarbij het schone geweten bevlekt raakt, beter, altijd al bevlekt blijkt. Dit stuk kent drie onderdelen, waarin ik eerst uiteenzet wat het schone geweten behelst, dan in welke zijnsstaat het Antropoceen de mens werpt, om te eindigen met de thesis dat een bescheiden ondeugendheid allicht het leven in de catastrofe dragelijker maakt voor planeet en mens.

Het Schone Geweten

Het schone geweten is een geweten dat zichzelf onbevlekt waant, dat zijn principes kent en in het vertrouwen berust deze te verwezenlijken. Het geweten is dus onbevlekt in die zin dat het vertoonde gedrag geen spatten maakt op het vel waarop de morele principes in sierlijk schrift neergeschreven zijn, het gedrag is in harmonie met de principes, het schone geweten wil orde en transparantie, controle over het handelen. Dit is een discours dat dus twee essentiële aspecten kent: a) het morele handelen, wat het praktisch-maken van de abstracte morele wet is en b) deze morele wet zelf. Het onderscheid tussen deze aspecten is wezenlijk, omdat het illustreert dat het schone geweten enerzijds een individuele taak behelst, maar een taak die tegelijkertijd gerechtvaardigd wordt door en rechtvaardiging moet afleggen aan een universele morele wet. Het is het individu dat het schone geweten heeft, omdat hij zijn handelen smeedt naar de plichten en taken van een wet die groter is dan hijzelf. De wet kan van God komen, in de Redelijkheid stoelen, op common sense leunen of simpelweg in de onderbuik huizen: belangrijk is dat het individu tegelijkertijd in haar universaliteit als haar vanzelfsprekendheid gelooft. Het schone geweten staat twijfel toe over het hoe van de verwezenlijking van de morele wet, maar niet over haar bestaansrecht.

De taak van het schone geweten is handelen vanuit onwankelbare principes, bijdragen aan de verwezenlijking van het abstracte in het actuele. Doordat de principes niet wankelbaar zijn, kennen zij ook geen geschiedenis voor het schone geweten. Zij zijn atemporeel, wat zij danken aan die slinkse denkbewegingen van Kant waarin hij tijd en ruimte relatief aan het subject poneert, maar de redelijkheid niet – die blijft absoluut, niet geconditioneerd door de modderpoel van het verschijnende. Daarom is de morele wet ook denkbaar, wat wil zeggen universeel en onmiddellijk kenbaar voor het denkende subject. Dit alles leidt tot het gevaarlijke, waanzinnige atemporele, universele en onmiddellijke denken over de moraal en wat zij van ons verlangt, waarin het koene subject vastberaden, want gesteund door God en Wet, Rede en Denken, op de wereld af kan schrijden en haar gekronkel kan rechttrekken met enkele ferme gebaren. Het schandaal is dat deze wereld daar meestal allerminst op zit te wachten.

Men herkent de aanwezigheid van de geest van het schone geweten daar waar al te veel schouderklopjes worden uitgedeeld – aan zichzelf, aan anderen -, als er wordt weggelachen, als er gespot en gehoond wordt, zonder zichzelf te bespotten en honen, het is te herkennen aan een gebrek aan guitigheid, een overdaad aan plechtigheid en serieuze fronzen. Ik ben zelf ooit woest weggelopen tijdens een lezing over dierenrechten, waar een veganistisch denker bepleitte dat ieder schade doen aan dieren overduidelijk een Groot Kwaad was, met de al te soepele gevolgtrekking dat alle volkeren op aarde afhankelijk van jacht (zoals de Inuït, of de Achuar indianen) en vrijwel de gehele menselijke geschiedenis door en door Verdorven zouden zijn. Deze denker kon zichzelf gelukkig buiten deze traditie plaatsen, zich gelukkig prijzen te ontsnappen aan het geweld, zonder te beseffen dat de luxe waarin hij verkeerde, de positie van een professor in de Verenigde Staten, enkel mogelijk is geworden door een lange, lange geschiedenis van moord, uitbuiting, plundering. Begrijp mij niet verkeerd, ik ben een dierenvriend en vegetariër, maar om jezelf zo buiten de geschiedenis te plaatsen, om vanaf deze morele hoogte het woord van je eigen gelijk te doen donderden over aarde vind ik getuigen van een enorme naïviteit en blindheid voor de historie en contingentie van de eigen moraal. Het is een flauw trekje van het platte denken om de inconsistentie van vegetariërs en veganisten te willen aanwijzen (maar je eet wel vis? maar je vliegt wel? maar je gebruikt wel plastic?), toch is deze herinnering aan de ambiguïteit onderliggend aan het schone geweten van grote waarde als een tegengif voor diens universele streven. Want wie het geweten schoon wil hebben, moet zich onttrekken aan het empirische, opgaan in het universele – maar de vraag is of zo’n haat voor het doorleefde leven niet werkelijk berust op zelfhaat, levensangst, vrees voor het vlees. Een ethiek van het leven kan nooit onbevlekt zijn.

Het gevaar van het schone geweten berust in de giftige cocktail van een geloof in zichzelf dat enerzijds onwankelbaar is en anderzijds universeel. De eigen morele intuïties worden gebombardeerd tot wetten die de wereld, in zijn geheel, opgelegd zouden moeten worden, een belerend vingertje tegen de natuurwetten die tekort schieten. Hierin schuilt een groot geweld, waarin andere stemmen verstomd worden, waarin geen oog is voor politiek en geschiedenis, waar al het concrete gewogen wordt op de onzichtbare weegschaal van de (al te Westerse!) onstoffelijke geest.

Het Antropoceen: Een Vaarwel Voor het Schone Geweten

In het schone geweten staat het koene subject centraal, dat boven tijd en ruimte zijn principes kent. In het Antropoceen staan de dingen centraal, het subject blijkt een propje, slechts een schaduw van de catastrofe die het zelf veroorzaakt heeft. Wij zijn de acteurs in de coulissen, die verbijsterd kijken hoe het podium een eigen spel vertoont, doorgaat zonder ons. Het Antropoceen, dat is: de raadselachtige, catastrofale epoche, volgend op het Holoceen. Het is een door en door problematische, ongrijpbare, omstreden term, die in zijn ambiguïteit precies de ongrijpbaarheid van de komende tijd illustreert – en daarin misschien juist treffend blijkt. Antropos, dat is ‘de mens’, die op zijn kerfstok de transitie tussen geologische epochen zou hebben, wat inhoudt dat de limieten waarbinnen het relatieve equilibrium van het Holoceen kon voortbestaan zijn overschreden. Teveel CO2, teveel olie, teveel fosfor, teveel en te snel van alles. De aarde tuimelt in haar geheel in een andere staat.

Je zou kunnen denken dat het Antropoceen juist de tijd van het subject is, aangezien het de naam draagt van deze vage categorie genaamd “De Mens”. Deze betiteling kent een wrange ironie, waar je op goede dagen misschien zelfs om gniffelen kan. Hoewel “De Mens” dit nieuwe tijdperk inluidde, zien we hier namelijk juist niet de dirigerende hand van het subject buiten tijd en ruimte, eerder een subject dat hijgend achter zijn eigen staart aanrent, dat mitigeert en repareert, dat steeds vaker moet ontkennen dat het de toekomst kan overzien, en moeten we erkennen dat de reactie van het systeem Aarde op het menselijk handelen getuigt van een handelingsvermogen groter dan het onze. Wie nog gelooft dat de mens in control is, ziet techniek als een instrument, als een verlengstuk om de natuur te dirigeren naar onze wil. Wie hier wat gezonde scepsis koestert, ziet dat techniek een wereld mogelijk gemaakt hebben die nooit voorzien was op de tekentafels, die de toekomst verder en verder wegblaast het ongewisse in. Hoe meer controle wij pogen te nemen over het systeem Aarde, hoe complexer de vraagstukken worden waar wij tegenover staan. Uit deze overmacht blijkt dat het subject van zijn troon gestoten is, dat het een dynamiek heeft gecreëerd die niet op de zekerheid van het denken, maar op het wankele van voorspellen gestoeld is, op de betrouwbare onbetrouwbaarheid van de statistiek.

En met deze wankelheid komt ook het schone geweten ten val. “Ontdek je principes en handel daarnaar!”, zo luidt de slogan van het schone geweten. Het Antropoceen toont echter de wezenlijke onverschilligheid van het systeem Aarde tegenover het krijsende subject dat zijn kroon terugeist. Beide aspecten van deze slogan breken in aangezicht van het fenomeen Antropoceen: a) het idee van onwankelbare, subjectieve principes en b) het vermogen hiernaar te kunnen handelen.

Ten eerste, het idee moraliteit te stoelen op subjectieve principes, die van de Redelijkheid zelf zouden komen, veronderstelt een mogelijkheid tot terugtrekking van de mens naar een denkgebied voor ruimte en tijd, een gebied van Pure Rede, onbezoedeld. Het Antropoceen dwingt echter een tijdschaal op, die compleet vreemd is voor het subject, die im Frage stellt of tijd en ruimte wel relatief aan het subject gedacht moeten worden en niet eerder – aan de dingen. Dit zou dan betekenen dat de morele wet niet onmiddellijk gedacht kan worden, buiten tijd en ruimte, dat de mens zich niet uit de composthoop van het verschijnende kan terugtrekken. Misschien is het niet onze eigen Rede die tijd en ruimte poneert, maar een Onredelijkheid van het universum zelf. De mens treedt namelijk een tijdschaal binnen van geologische proporties, dat wil zeggen, miljoenen, miljarden jaren. De condities voor ons handelen nu (de aanwezigheid van olie, bijvoorbeeld) en de gevolgen van onze handelingen nu (plutonium heeft een half-life van 24000 jaar) strekken ver voorbij de tijd van de leefwereld van het subject. Ontploft is de overzichtelijke wereld van de Kantiaan, waarin hoop bestond op verwezenlijking van de morele wet in de natuur; de natuur blijkt onverschilliger, de mens kleiner – de rollen zijn omgedraaid. Het is hierom dat iemand als Schelling een geschikter denker zal blijken voor het Antropoceen, die zag dat subjectiviteit nooit als een menselijke trek gedacht mag worden, maar als iets van de natuur zelf.

Het vermogen te kunnen handelen naar de eigen principes veronderstelt daarnaast een begrip van het handelen als een gecontroleerde overgang van intentie tot actualiteit. Het kan natuurlijk niet ontkend worden dat het mensen nog steeds lukt om dagelijks intenties te actualiseren. Dit doe ik op dit moment zelfs, wanneer ik deze woorden type. Toch is deze visie op handelen te simpel. We luisteren naar Levinas, die ik lang geleden aanhaalde in een eerdere post:

De komedie begint met het simpelste van onze gebaren. Ze gaan alle gepaard met een onvermijdelijke ongemakkelijkheid. In het reiken van mijn hand naar een stoel, vouwde ik de mouw van mijn jas, bekraste ik de vloer, liet ik de as van mijn sigaret vallen. Tijdens het doen van wat ik wilde doen, deed ik duizend dingen die ik niet wilde doen. De handeling was niet puur, ik heb sporen achtergelaten.

-Levinas, in l’Ontologie, est-Elle fondamentale?

Dit is in het Antropoceen de duizelingwekkende werkelijkheid. Ik koop een brood in de supermarkt, omdat ik mijn honger wil bevredigen. Tot zover de analyse van mij als rationele actor. Met deze handeling kleef ik echter vast aan de geschiedenis van olie, aangezien de plastic zak van het brood daaruit geproduceerd is, op plaatsen die ik niet ken, via processen waar ik geen zicht op heb. Ik weet niet waar de zak naartoe gaat, nadat ik hem netjes recycle. Ik plak vast aan de geschiedenis van industrialisering van de ambacht van het bakken, ik raak verstrikt in de agri-logistiek die op grote schaal de gewassen verbouwt die nodig zijn voor dit brood – maar het werkelijke drama is dat ik dit alles slechts kan vermoeden, dat ik bijdraag aan een verhaal waarvan ik louter een fluistering opvang. In het Antropoceen zijn de dingen groter dan het handelend subject en de doelen die ik stel echoën vanuit een verleden ongrijpbaar ver weg naar een toekomst duizelingwekkend onkenbaar.

Kortom, het Antropoceen trekt het schone geweten in twijfel, omdat het vraagtekens plaatst bij de centraliteit van het subject. Ethiek moet dan anders gedacht worden, op een onmenselijke tijdschaal, rekening houdend met het bevlekte handelen.

Bescheiden Ondeugendheid

Alors, ik pleit voor een ander ethos dan dat van het wat betweterige subject dat in zichzelf de morele wet treft. In één woord: bescheidenheid. De paniek die het Antropoceen met zich meebrengt, leidt ons al te gemakkelijk tot een herhaling van de attitude die deze epoche mogelijk maakte: hubris, het opdwingen van de eigen wil aan een indifferent geheel. Met nog grotere wapens reageren op de strijd tegen onszelf. We moeten denk ik eerst opnieuw leren kijken naar de relatie die wij hebben ten opzichte van de middelen die ons handelen mogelijk maken – inzien dat dit geen instrumenten zijn die alleen dienen als bruggetjes tot ons doel, maar die een eigenheid behouden, die schrikbarend tot uiting komt in de plastic soep, in de grafheuvels aan electronica in Ghana. Niet alleen de as kruimelt van Levinas’ sigaret, maar het gehele netwerk verbonden aan de tabaksindustrie siddert mee. Mijn suggestie is dus na te denken over het handelen, waarin het subject niet centraal staat. De condities die het handelen mogelijk maken komen van de Aarde en niet van onszelf. De principes van ons denken, willen, doen, vinden wij niet in onze heldhaftige borstkasten, maar in de wereld, deze grimmige, ambigue speelplaatsen der krachten. Maar dan kan ook ons geweten nooit meer schoon zijn, want deze wereld is een chaos.

Bescheidenheid, een antropo-decentrisch denken. Minder doen, eerder dan meer. Loskomen van het efficiëntie-ideaal, van de paniek die ons verder en verder de dubieuze Vooruitgang inwerpt. Accepteren dat wij de wereld delen met duizenden, miljoenen entiteiten delen die absoluut niet relatief aan het subject gedacht moeten worden, maar over het subject heen storten, een tijd openen die het subject zelf vreemd is. Wij moeten leren de volgend mantra te begrijpen: “het subject is geen subject”. Het subjectieve aan het subject komt namelijk niet van het subject, maar vanuit de wereld, vanuit wat wij voorheen enkel dachten als het objectieve. Kunnen wij loskomen van het idee dat wij alles kunnen beheersen? Is het onverantwoordelijk dit te proberen? Maar is de verantwoordelijkheid niet de grootste onverantwoordelijkheid? Kunnen wij accepteren dat onze schone gewetens naar van alles rieken wat wij liever niet ruiken? En wie zijn ‘wij’?

De bescheidenheid is gevergd omdat het subject niet centraal staat. Deze ervaring is angstaanjagend, omdat hiermee niet alleen ons zelfbegrip, maar het begrip van het wezen van de Aarde compleet verschuift. Deze ervaring leidt daarom tot paniek en een teruggrijpen naar de resten van het Verlichtingsdenken dat wij aflegden – maar waarin wij niet meer kunnen geloven. De bescheidenheid toont de zinloosheid van dat streven. Het subject staat niet centraal, zal niet meer centraal komen te staan. Wij kunnen dit op ons nemen als honden geslagen door de massieve vuist van de aarde – maar een ander geluid is mogelijk naast het angstig gepiep uit onze kelen.

Wie bescheiden is, kan ontvangen, kan tevreden zijn met wat het krijgt. Bescheidenheid is een gerichtheid op het komende. Deze gerichtheid kan angstig zijn, passief, maar ook aanmoedigend, hoedend. Het ontvangen van dit komende is dan een activiteit. Actief ontvangen, dat heet: uitdagen. Het komende niet afwachten, maar het aanwakkeren, zuurstof waaien naar een tere vlam. Actief ontvangen, verwelkomen, dat kan ook ondeugend zijn. Wie ondeugend is, speelt met een macht die groter is dan hijzelf, die hij bevraagt, waarvan hij een reactie uitlokt. Wie ondeugend is, accepteert dat hij niet centraal staat in het spel wat hij speelt, zonder hiervan een randfiguur te hoeven zijn. Ondeugendheid is het aanmoedigende afwachten, een handeling die accepteert dat het werkelijke gebeuren een ontvangen is van het uitgedaagde; een handeling waarin het subject niet centraal staat, een vrolijk spel in een gevaarlijke wereld.

Ik denk dat deze houding, die ik zal pogen nader uit te werken in wat ik later zal schrijven, geschikt kan zijn voor het Antropoceen. Een ethos dat loskomt van de centraliteit van de eigen principes, van de ernst die nergens naartoe voert. Het is een kritische houding, want uitdagend, maar toch ontvankelijk, want hoedend. De mens, het ondeugende wezen. De mens, het gebrekkige dier, dat leert lachen om het eigen gebrek.

Das Ich denke, Ich bin, ist, seit Cartesius, der Grundirrtum in aller Erkenntnis; das Denken ist nicht mein Denken, und das Seyn nicht mein Seyn, denn alles ist nur Gottes oder des Alls.

Friedrich Schelling

Hieraan voeg ik toe: oder der Erde.

 

 

3 gedachten over “Tegen het Schone Geweten”

  1. Heel goed geschreven en met veel plezier gelezen! Een quote als “een ethiek van het leven kan nooit onbevlekt zijn” is er natuurlijk ééntje voor boven het bed. Ik vind dat je op deze manier echt op een gezonde manier filosofie doet, bedachtzaam maar toch open en toegankelijk. Kan ik alleen maar jaloers op zijn! Ben erg benieuwd of je het ethos dat je voorstelt weet te vormen in je komende stukken, want dat is geen lichte opgave zonder al te poëtisch te worden.

    Like

Plaats een reactie